Column Peter de Liefde: Schaamte

0
468

PAPENDRECHT – Eind 1990 was ik op de universiteit van Utrecht voor mijn werk als wetenschappelijk uitgever samen met mijn baas op een internationale herdenkingsbijeenkomst voor Professor Hans Freudenthal die een paar maanden daarvoor op vijfentachtigjarige leeftijd was overleden. Freudenthal was een Duits-Nederlandse wiskundige en pedagoog die bijdragen leverde met name aan de theorie van het wiskundeonderwijs. Hij is de grondlegger van het zogenaamde realistisch rekenen. De uitgeverij waarvoor ik werkte had de belangrijkste internationale werken van Freudenthal uitgegeven en hij was voor ons ook jaren lang een belangrijke adviseur geweest. Hij was van Joodse afkomst.

Er waren sprekers uit de hele wereld. De laatste spreker was een Duitse pedagoog uit Bielefeld die niet alleen een collega maar ook een goede vriend van hem was geweest. Zijn toespraak spitste zich al snel toe op de Joodse achtergrond van Freudenthal en op de holocaust. Hoe meer deze Duitser het hier over had hoe langzamer hij sprak. Hij kwam steeds moeilijker uit zijn woorden en na een paar minuten biggelden er dikke tranen over zijn wangen terwijl hij zijn ongeloof en verbijstering uitsprak.

Ik weet niet meer welke plichtplegingen volgden op de toespraken en wie ik na afloop gesproken heb. Wel kan ik me goed herinneren dat mijn baas een aantal dagen later, terug op kantoor, over de bijeenkomst zei: “Nou zo’n Duitser die krokodillentranen huilt om een Jood, daar geloof ik helemaal niks van, daar kan ik niet tegen.” Ik was toen dertig en ik voelde in al mijn vezels dat hij er helemaal naast zat. Maar ik wist geen woord uit te brengen.

Inmiddels ben ik zestig en is dat geen gevoelskwestie meer. Inmiddels weet ik dat hij er helemaal naast zat. Inmiddels weet ik natuurlijk door gesprekken met meerdere Duitsers met wie ik gewerkt heb of het aantal Duitsers met wie ik bevriend ben geraakt dat velen van hen zich generaties later nog kapot schamen voor dat zwarte deel van de geschiedenis van hun volk.

Die dag in Utrecht was ik getuige geweest van enorme schaamte en verdriet van een Duitser. Ik, op mijn beurt, schaam mij voor het feit dat mijn baas dat niet zag. En, eerlijk gezegd, schaam ik me ook een beetje voor het feit dat ik toentertijd niet ad rem genoeg geweest ben om hem in zijn gezicht te zeggen dat het fout is om iemand te veroordelen louter op zijn toevallige afkomst. Of het nu een Jood is of een Duitser.